In de jaren 1900 – 1960 vond er in het huidige Parkstad (toen nog bekend als de Oostelijke Mijnstreek) een grote bevolkingstoename plaats ten gevolge van de opkomende en bloeiende mijnindustrie en daarmee samenhangende spoorwegen.
De oorspronkelijke bewoners van Zuid-Limburg waren vóór die tijd veelal landbouwers, arbeiders en dagloners.
Er kwamen veel arbeiders van buiten de regio, die wel als mijnwerker en spoorwegwerker hier wilden werken.
Er moest al vanaf de 20er jaren vorige eeuw meer huisvesting gerealiseerd worden en daarom werden er veelal op loopafstand van de mijnen en het spoor nieuwe woonwijken gebouwd.
In 1949 (het oprichtingsjaar van onze vereniging) waren er 45.000 mensen alleen al in de mijnindustrie werkzaam.
Op initiatief van de steenkolenmijnen, de spoorwegen, de kerken en de gemeenten werden er tussen 1905 en 1960 woonwijken gebouwd, de zogenoemde Mijnkoloniën.
De meest bekenden zijn (opsomming niet compleet):
Gemeente Heerlen:
Leenhof I, Leenhof II, Meezenbroek, Maria Christinawijk (Heksenberg), Beersdal, Musschemig, Rennemig en later Schaesbergerveld
Gemeente Hoensbroek (nu Heerlen):
Slakhorst, Mariarade
Gemeente Kerkrade:
Hopel
Gemeente Schaesberg (nu Landgraaf):
Leenhof III, Leenhof IV en later Leenderveld (nu afgebroken)
Gemeente Ubach o. Worms (nu Landgraaf):
Lauradorp
Wijken ontworpen volgens bepaalde patronen met betaalbare huurwoningen.
De Meezenbroek was toentertijd een wijk met meer protestantse en vaak socialistische burgers, terwijl de Leenhof duidelijk katholiek getint was.
De grond voor de te bouwen wijken buiten de stadscentra was veelal landbouwgrond en goedkoop te verwerven.
Bij de typische huizenbouw hoorde meestal een tuintje voor het kweken van aardappelen en groenten. Vanuit de mijnen was er zelfs een zogenaamde “tuinbaas”, die de tuinders in spé advies gaf op de juiste manier groenten te kweken. Ook kon men bij hem via de vereniging “Floraliawerk” zaden, plantjes, pootaardappelen en de in opkomst zijnde kunstmest inkopen.
Voor grotere gezinnen was de oppervlakte van deze tuintjes rondom de woning al gauw te krap, ook omdat er steeds vaker een stukje siertuin van gemaakt werd.
Na-oorlogse woningbouw (o.a. Schaesbergerveld en Leenderveld) was veelal zonder tuin of met tuinen die niet geschikt waren om groenten te kweken.
De mijndirecties bleven zich inzetten voor de gezonde leefstijl van de mijnwerkers en hun gezinnen en stimuleerden het tuinieren.
De verbetering om groenten lange tijd te kunnen bewaren door het zogenaamde “Wecken” (door het vacuum inkoken in glazen lang houdbaar maken), droeg ertoe bij dat er meer groenten gekweekt konden worden. Hier op deze pagina wordt het inmaken via de Weckmethode verder uitgelegd.
De vraag naar grotere tuinen nam steeds verder toe:
Men kwam tot de oprichting van een volkstuindersvereniging.
Doel van de initiatiefnemers was uiteraard het goedkoop beschikbaar stellen van een stukje grond aan mijnwerkers en/of spoorwegmedewerkers dicht bij hun woonwijk. Nadat men lid was geworden van de vereniging kon men een stukje grond huren om een moestuin aan te leggen van een flink formaat.
Geschreven door Hans en Marion (tuin 17)